0 Comments
... De Disney-film Frozen gebaseerd is op het sprookje De Sneeuwkoningin van Hans Christiaan Andersen? JINGO is ook fan van het het sprookje en heeft een prachtige kerstmusical van De Sneeuwkoningin geproduceerd.
|
JINGO loves Pinterest. Zelf hebben wij hebben veel inspiratie gevonden op dit creatieve, online prikbord. Op onze kerstmusical-borden staan unieke voorbeelden voor kostuums en decor. Neem snel een kijkje! |
Een scène speelt zich af op het toneel. Op het toneel zijn meestal decors te zien.
De personages dragen kostuums en soms ook pruiken én zij worden gegrimeerd. Daarnaast zet de belichting een spannende sfeer mee. Kortom: alles wat op het toneel te zien is, heet het toneelbeeld.
In de volgende oefeningen gaan wij geen kostuums, pruiken, grime en belichting gebruiken. Wij vormen een toneelbeeld met de personages zelf, want hoe de personages op het toneel staan is ook een belangrijk onderdeel van het toneelbeeld.
Zo kunnen de houding van de personages en hun plaats op het toneel veel zeggen over de ruimte. Als alle personages bijvoorbeeld aan één kant van het toneel staan en één persoon ligt op zijn rug op de vloer aan de andere kant van het toneel, zou het kunnen zijn dat hij in het zwembad ligt. Een ander personage kan dus niet zomaar over dat zwembad ‘heenlopen’.
In de volgende oefeningen gaan we aan de slag met het creëeren van een toneelbeeld:
2.5.a Een wandeling
Alle leerlingen lopen door de ruimte. De leerkracht noemt vervolgens verschillende plaatsen waarop of waarin de kinderen gaan bewegen:
- Op de maan
- Op hete kolen
- In het zwembad
- Op de schaatsbaan
- In een moeras
- Met je tenen in de koude zee
- In de woestijn
- Op een hoge, steile berg
- Op een springkussen
- In een bak met zachte watten
- Over een balk
- Op kieselstenen
Als de leerkracht in zijn handen klapt loopt elke leerling weer normaal.
Een dialoog is een gesprek tussen twee of meer personen. Het woord is een samenstelling van de Griekse woorden logos (woord, taal) en dia (door). Iemand die in z’n eentje een tekst voordraagt, heet een monoloog. Het Griekse woord monos betekent één of alleen.
Alle dialogen van bijvoorbeeld de kerst- of afscheidsmusical vormen gezamenlijk de theatertekst. In de volgende opdrachten gaan we oefenen om een dialoog te starten.
Opdracht 'Even tussendoor':
In deze oefening wordt een doodnormale scène gespeeld. Echter zorgen twee briefjes met zinnen die van tevoren bedacht zijn voor een opmerkelijke wending in het spel.
De groep bedenkt een aantal zinnen met de woorden ‘even tussendoor’ ervoor en schrijven deze zinnen op een briefje. Voorbeelden zijn:
- Even tussendoor, het spijt me verschrikkelijk, maar…
- Even tussendoor, waar ken ik jouw eigenlijk van?
- Even tussendoor, hoe oud ben je eigenlijk?
- Even tussendoor, wat bedoel je daar eigenlijk mee?
- Even tussendoor, heb je zin om een potje te voetballen?
- Even tussendoor, waarom doe je altijd zo ingewikkeld over dit soort zaken?
- Even tussendoor, jij bent toch zo goed in zingen?
- Even tussendoor, je begrijpt toch wel dat het een grapje was?
- Even tussendoor, heb je nog steeds contact met de koning?
- Even tussendoor, jij had toch een heel goed idee?
- Even tussendoor, jij woont toch al 5 jaar in Spanje?
- Even tussendoor, kan ik je verder nog ergens mee helpen?
De spelers:
Twee spelers starten met het spelen van een scène, maar voordat ze beginnen, krijgen ze twee briefjes aangereikt. Let op dat de spelers de briefjes nog niet lezen! De spelers praten over de vakantie, hun werk, hun hobby’s, hun woonplaats, de hoeveelheid huiswerk die ze krijgen of het instuderen van de musical.
Tijdens de scène geeft 1 persoon uit het publiek een seintje dat personage 1 zijn of haar briefje mag openmaken. Diegene moet de zin opnoemen, alsof het gewoon in de dialoog past. Soms kan dit gekke taferelen opleveren, maar probeer ervoor te zorgen dat dit heel normaal lijkt.
De tegenspeler moet hierop reageren en de briefjes beïnvloeden daarmee de scène. De kunst is om ervoor te zorgen dat de zin heel normaal lijkt in het dialoog. Lukt dit niet? Geen probleem. Dan ga je door waar je was gebleven met de scène.
Vervolgens geeft een andere leerling een seintje voor personage 2. Dit werkt hetzelfde. Als er twee briefjes gekozen zijn, wisselen we van spelers.
Ieder mens heeft emoties, dus ieder personage ook (tenzij je een robot speelt!).
Op de emotiekaart is een overzicht van allerlei soorten emoties te zien. Hier kun je een emotie uitkiezen voor de oefeningen die gaan over emoties. In de volgende oefeningen gaan we aan de slag om deze te spelen.
Opdracht 'Goedemiddag':
Alle leerlingen lopen door de ruimte. Als ze elkaar tegenkomen, geven ze elkaar een hand en zeggen ‘Goedenmiddag!’ Vervolgens gaan ze hier variaties op verzinnen. De leerkracht noemt verschillende situaties:
- De andere persoon is jouw grote idool.
- De andere persoon heb je al 5 jaar niet meer gezien.
- De andere persoon is naar de kapper geweest.
- De andere persoon heeft een koptelefoon op en kan jouw niet horen.
Ieder mens heeft emoties, dus ieder personage ook (tenzij je een robot speelt!).
Op de emotiekaart is een overzicht van allerlei soorten emoties te zien. Hier kun je een emotie uitkiezen voor de oefeningen die gaan over emoties. In de volgende oefeningen gaan we aan de slag om deze te spelen.
Opdracht 'Goedemiddag':
Alle leerlingen lopen door de ruimte. Als ze elkaar tegenkomen, geven ze elkaar een hand en zeggen ‘Goedenmiddag!’ Vervolgens gaan ze hier variaties op verzinnen. De leerkracht noemt verschillende situaties:
- De andere persoon is jouw grote idool.
- De andere persoon heb je al 5 jaar niet meer gezien.
- De andere persoon is naar de kapper geweest.
- De andere persoon heeft een koptelefoon op en kan jouw niet horen.
Acteurs en actrices spelen in een film of toneelstuk vaak een personage. Ook in de musical komen veel personages voor.
In een film of toneelstuk kunnen veel verschillende soorten personages voorkomen.
Zo is er vaak een hoofdpersonage en zijn er bijrollen en figuranten, maar ook kunnen personages fantasiefiguren zijn. Zoals elk mens, heeft een personage ook gevoelens, emoties, hobby’s en een familie. Vaak speelt één van deze dingen een rol in het spel of bepaalt het waarom een personage bepaalde dingen doet of zegt. Ga aan de slag met het creëeren van een personage met behulp van de volgende opdrachten:
Oefening 'Dubbelganger':
De leerkracht schrijft voor iedere leerling een briefje met een personage. Iedere leerling moet een ‘dubbelganger’ hebben. De personages moeten dus 2x op een verschillend briefje geschreven worden en verdeelt worden over 2 bakken. Splits de groep in tweëen en laat de groepen uit de verschillende bakken een briefje grabbelen. Groep één begint met spelen en andere groep is publiek. Het publiek raadt wie zijn of haar dubbelganger is.
De speler:
Lees je briefje en bedenk welke manier van praten, lopen en bewegen dit personage heeft. Zoek een plaats in de ruimte en beeld het personage uit. Maak het niet te makkelijk, maar zorg ervoor dat jouw dubbelganger het wel kan raden.
Voorbeelden personages:
Schaatsen - Gitarist - Dief - Bewaker - Héél bang persoon - Dirigent - Schrijver - Baby'tje - Agent - Buschauffeur - Oude opa - Jager - Operazanger - Cameraman - Spion - Diskjockey - Waarzegger - Tandarts - Postbode - Ober - Goochelaar - Schilder - Kapper - Kok - Reus - Ballerina
Lever de briefjes in, grabbel nog een keer en draai de groepen om.
De naam van het woord zegt het al; de toonhoogte is de hoogte van een toon.Bij onze stem bepaalt de snelheid waarmee de zogeheten ‘stemplooien’ open en dichtgaan de toonhoogte.
In een koor wordt vaak meerstemmig gezongen. Zij verdelen de stemmen vaak in de sopranen (hoge, vrouwelijke zangstemmen), alten (lage, vrouwelijke zangstemmen), tenoren (hoge mannelijke zangstemmen) en bassen (lage, mannelijke zangstemmen). Met de volgende oefeningen, kun je werken aan de toonhoogte van je stem.
Om de liedjes verstaanbaar te maken voor het publiek, is het van belang dat je met voldoende volume zingt. Maar ook het duidelijk uitspreken van de songtekst is belangrijk. Voor het vergroten van volume en een duidelijke articulatie zijn de volgende oefeningen geschikt:
Oefening: Luid en duidelijk
Doe alsof je een voetbal het veld in moet gooien. Je brengt je handen omhoog en als je de bal weggooit, zeg je: “Hé!”. Doe de oefening nogmaals, maar zeg nu: “Ho!”.
Ga in de ruimte staan, zover mogelijk van een muur vandaan. Probeer je in te denken dat de ruimte zo groot is als een kerk. Probeer nu een zin uit te spreken die helemaal bij de persoon aan de andere kant van de kerk terrecht moet komen. Maar let op, in een kerk galmt het, dus probeer niet te schreeuwen!
Oefening: Tongbrekers
Lees de volgende zinnen zo duidelijk mogelijk op. Probeer ze steeds sneller uit te spreken, maar pas op dat je niet over je ‘tong breekt’!
- Zeven zwarte zwanen zwommen in de Zuiderzee.
- De kat trapt de krullen van de trap.
- Wie weet waar Willen Wever woont, Willem Wever woont wijd weg.
- Als vliegen achter vliegen vliegen vliegen vliegen vliegensvlug.
- Moeder sneed zeven scheve sneden brood.
- Als jouw tekkel mijn tekkel tackelt,
tackelt mijn tekkel jouw tekkel terug. Ping en Pong speelden pingpong.
- Ping pingpongde de pingpongbal naar Pong en Pong pingpongde de pingpongbal naar Ping.
- Staat vandaag advocaattaart op de kaart?
Nee. Pas in maart staat advocaattaart op de kaart.
- Frans zei tegen Frans in het Frans:
"Is Frans in het Frans Frans?"
"Nee", zei Frans tegen Frans in het Frans,
"Frans in het Frans is niet Frans,
Frans in het Frans is François.
Timing is belangrijk om tegelijk te kunnen zingen. Als je niet goed timed, wordt het lied rommelig.
Het woord ‘tempo’ komt uit het Italiaans en betekent ‘tijd’. Het geeft de snelheid waarop de muziek wordt afgespeeld aan. Dit wordt vaak aangegeven met het aantal slagen of beats per minuut. Hiphopmuziek heeft vaak een tempo tussen de 85 en 120 beats per minuut, terwijl dit bij housemuziek tussen de 110 en 140 ligt. Dat is dus lekker snel om op te kunnen dansen.
Het ritme heeft veel te maken met het tempo, maar is net iets anders. Een drummer tikt een ritme. Het is de regelmaat waarmee de tikken zich herhalen. Als muziek geen ritme zou hebben, zou je allemaal opeenvolgende tonen hebben die even lang duren. Dat zou héél saai worden.
Oefening: De dirigent arriveert
De klas vormt twee rijen tegenover elkaar, waarbij de leerlingen uit de rij ongeveer een halve meter van elkaar vandaan staan. Eén persoon is de dirigent. In een rustig tempo loopt hij tussen de twee rijen door. Steeds wanneer er links en rechts van hem een leerling staat, klappen de leerlingen een ritme. Zodra de dirigent voorbij is, stoppen de leerlingen met klappen. Hij loopt door tot het einde van de rij tot hij alle leerlingen gepasseerd is (en allen hebben dus een keer een ritme geklapt).
Nu kan de dirigent het tempo bepalen. Als hij sneller voorbij loopt, beginnen de leerlingen sneller te klappen. Als hij langzamer voorbij loopt, beginnen de leerlingen langzamer te klappen. Let erop dat je als dirigent niet té snel loopt; de leerlingen moeten het tempo wel kunnen volgen. Als de dirigent een aantal keer heen en weer is gelopen, wordt er een andere dirigent uitgekozen.
Auteur
Schrijf iets over uzelf. Maak u geen zorgen over toeters en bellen, een overzichtje volstaat.
Archieven
Categorieën
All
Decors
Duurzaamheid
Filmpjes
Kostuums
Rekwisieten
Rollen
Tips & Tricks
Toneeloefeningen
Wist Je Dat?
Zangoefeningen